Onlangs stond ik met mijn motor op een parkeerplaats voor een bankgebouw wat te balanceren. Te balanceren omdat ik met mijn rechtervoet zocht naar de zijstandaard die links gemonteerd zit. Normaal gesproken is dat een vanuit automatisme geleid ritueel: aankomen rijden, remmen, linkervoet op de standaard, een geoefende trap en… staan. Nu niet. En dat kwam door een automobilist die zijn auto strak en vooral schuin voor mijn zware chopper kwakte. Ik kon eigenlijk geen kant meer op.

Ik keek een beetje verschrikt naar de auto en het bankgebouw. In een fractie van een seconde flitste het programma “opsporing verzocht” aan mij voorbij en voelde ik iets van een opkomende spanning. Dat heb ik overigens de laatste tijd wel vaker. Opkomende spanning. Dat komt omdat ik wat ouder word. Tenminste, dat zei mijn vrouw. En die heeft in dit soort dingen meestal wel gelijk.

Alvorens af te stappen keek ik naar de auto voor mij en besloot nog een kort moment te wachten op de dingen die misschien gingen komen. Als voorzorg zocht en vond ik een ontsnappingsroute via het trottoir. Er gebeurde echter niets. De man zat rustig achter het stuur te bellen en niets wees op een dreigend gevaar. Ik keek nog een keer goed door het achterraam van de auto en verplaatste mijn blik toen zoekend langs de benzinetank van mijn motor naar beneden. Daar ontdekte ik de verchroomde standaard die in het felle zonlicht zijn aanwezigheid niet meer kon verhullen. Ik gaf hem gefrustreerd een rake trap en hij ving vervolgens gehoorzaam de machine op. Hij stond.

Ik stapte in de lijn van mijn leeftijd af. Wat stijfjes. Vervolgens opende ik het vizier van de integraalhelm, maakte het kinbandje los en wilde de helm afzetten. Maar ik had mijn bril nog op waardoor die overdwars ergens tussen mijn helm en mijn hoofd bleef hangen. Klem. Ik vloekte en plukte het ding er vol ongeduld uit en trok de helm met een nijdige ruk van mijn kop. Mijn bril was krom. Ik boog hem iets bij en zette hem weer op. Daarna streek ik instinctief door mijn grijze haren en drukte de zonlicht weerkaatsende helm op het puntige ruggesteuntje achterop en trok de rits van mijn leren jas los.

Het portier van de auto ging nu open. Ik zag een in een spijkerjasje gestoken, sjappie-achtig figuur met lange, tot in zijn nek hangende manen. Hij kroop er moeizaam uit.

Hij had een zwaar afgeleefd, ja een bijna afgekloven gezicht maar straalde tegelijkertijd wel iets prettigs uit. Iets sympathiek’s. Hij kwam met een sukkelige gangetje op mij toelopen en keek terwijl
hij wat nerveus aan een pluizige sikje plukte, naar mijn motor.

“U heeft een mooie machine, meneer”, begon hij.
“Ja hè”, zei ik.
“Bevalt ie ?”.
“Ja hoor, ik ben er heel tevreden over. Het is wel heel veel poetsen, maar dat heb ik er graag voor over”. Ik keek naar het vele chroom.
“Ik heb dezelfde motor gehad”, zei hij terwijl hij hurkte en aandachtig naar het motorblok keek.
“Gehad ?”, vroeg ik geïnteresseerd.
Hij knikte. “Gehad…. Ik heb hem niet meer, hij is gejat”.
“Zoooo, Gejat ?”, mijn verbazing klonk zoals hij hoort te klinken: luid.
“Ja, pal voor mijn huis. Raar hè. En ook nog op de dag dat ik hem kreeg”.
“Dat is klote”, schoot het uit mijn mond.
Hij: “Klote, ja, dat is het goede woord. Zwaar klote”. Ik poetste met mijn mouw over een morsvlekje op de zwarte tank.
“Weet u, ik ben een junk”, hij kwam langzaam overeind. “Een ex-junk. Ik heb jarenlang aan de heroïnespuit gehangen en ben drie jaar geleden tot inkeer gekomen”.
Ik fronste. Hij grijnsde. “Nee hoor, niet vanwege de één of andere Jezus maar vanwege mezelf. Ik stond op het punt om de pijp uit te stomen. Toen vond ik het na vijftien jaar ellende wel genoeg en ben ik gestopt”.
“Dat is knap”, blaatte ik. Hij haalde zijn schouders op.
Hij ging verder. “Die motor had ik van mijn ouders gekregen, als beloning voor het geslaagde afkicken. Ik had hem overigens gewoon voor mijn voordeur geparkeerd staan. Maar toen ik een uurtje later naar buiten kwam, was hij weg. Ik heb zelfs geen tijd gehad om hem te verzekeren”. Hij plukte weer aan zijn sikje.
“Het is toch godverdomme erg dat ze niet met hun poten van andermans spullen af kunnen blijven”, riep ik iets te verontwaardigd en zocht vanuit mijn eigen ervaring naar voorbeelden die zouden kunnen dienen als overtuiging dat “de mens” tegenwoordig niet meer te vertrouwen zou zijn. Ik kon niet zo snel iets verzinnen.
“Weet u meneer”, zei hij na een korte stilte. “Natuurlijk was het een enorme dreun maar het heeft uiteindelijk toch ook wel iets positiefs gebracht”.
Ik snapte het niet. Je motor wordt gejat en je ziet het als iets positiefs ?
“Positiefs?”, vroeg ik verbaasd.
“Ja, positiefs. Vanuit bewustwording”. Hij wachtte even en liep naar de voorkant. “Ik ben mij namelijk na de diefstal gaan realiseren wat ik als stelende junk vijftien jaar lang anderen heb aangedaan. En dat is in één woord verschrikkelijk meneer. Ik loop nu na drie jaar nog steeds vol schaamte rond. En dat gaat nooit meer weg”.
Hij deed een stap achterwaarts en richtte zijn blik nogmaals op mijn motor.

“Hij is echt mooi”, herhaalde hij, “heel mooi”. Vervolgens stak hij een duim op, draaide zich om en sjokte in de richting van de bank…

Brompot


copyright Brompot 2014

Powered by WPeMatico

Share

Related Post

Leave a comment

Close
Please support the site
By clicking any of these buttons you help our site to get better