“Doe mij dan nog maar een biertje, Joop”, riep hij naar de barman. Ik zat naast hem, half hangend op de barkruk met één voet op de onderste kruksteun en mijn andere op de plank die onderaan de tapkast was gemonteerd.

Hij had al een paar keer tevergeefs mijn aandacht proberen te trekken door mij aan te stoten maar doordat ik bewust wat scheef was weggezakt, kon dat niet meer. Bovendien speelde ik interessant met mijn telefoon op de bar. Dat was waarschijnlijk ook de reden waarom hij me niet meteen aansprak.

Het was een beetje een verlopen type. Zo één die zijn beste tijd wel had gehad, dat zelf waarschijnlijk ook wist en sinds dat ontdekkingsmoment bij de gemeente had aangeklopt voor een financiële ondersteuning in de vorm van een uitkering.

Het was blijkbaar nog gelukt ook want hij bleek in staat een behoorlijke rekening op te bouwen. In de korte tijd dat ik er zat had hij al vier “amsterdammertjes” achterover gedrukt en het zag er naar uit dat het er ook nog wel eens acht of meer konden worden. En naar zijn rode neus gekeken, was er vast sprake van een dagelijks terugkerend ritueel.

“Alsjeblieft Johan”, zei de barman en zette een vol glas voor zijn neus. “Zet hem maar op de bon”, mompelde hij, meteen gevolgd door een aanloopkuch.  

“U komt hier zeker niet zo vaak ?”. Ik keek op. “Nee, nooit. U wel ?”. De man knikte. “Laten we maar zeggen met enige regelmaat”. hij pakte het glas, tikte het even hoog en nam toen een slok. Met de rug van zijn hand veegde hij het schuim van zijn mond. 

“Komt u hier uit de buurt ?”, informeerde hij. “Nee, we komen uit het zuiden. Mijn vrouw is met haar vriendin shoppen in de stad”. Ik wees met mijn duim naar een plek waar in mijn beleving ergens de stad moest liggen.

“Dan gaat dat vast veel geld kosten”, lachte hij waarbij de lach oversloeg in een zware roggel die een klodder slijm veroorzaakte welke vervolgens met een flinke slok werd weggewerkt. In gedachten had ik hetzelfde gevoel maar uit mijn mond kwam toch iets anders. “Valt wel mee hoor, ik heb ze een tientje meegegeven”.

Opnieuw een lach, een zware roggel, klodder slijm en een slok. “Een tientje. U bent wel gek met uw vrouw. Ik wou dat ik er met een tientje vanaf was gekomen. Ze heeft me een Godsvermogen gekost”.
“O”, zei ik en richtte mijn blik weer op het schermpje.

“Ik heb ze vorige week weggebracht”, zei hij toen. Ik keek weer op. “Ach, dat is ook wat”. Ik had eigenlijk helemaal geen zin om het ongetwijfeld tranentrekkende verhaal aan te moeten horen.

“Ja, prima wijf, mijn Mien. Maar zeuren, vreselijk. Altijd maar tegen mijn vrienden aantrappen en altijd maar leuke dingen moeten doen. Op zondag eindje fietsen, kent u dat ? “. Ja, ik moest eigenlijk bekennen dat ik dat wel kende. Ik knikte.

“Weet u hoe lang het geleden is dat ik voor het laatst naar mijn voetbalcluppie ben geweest ?”. Hij wachtte het antwoord niet af. “Zes jaar, meneer, zes jaar. En maar zeiken. Ben blij dat ze opgelazerd is. Geeft rust”. 
Ik schoof instinctief wat verder weg en viel bijna van de kruk. Hij begon weer te lachen, te roggelen, te slijmproppen en te spoelen.

Ik keek op mijn horloge. Nog een kwartiertje. Buiten goot het, dus ik moest kiezen: Of een nat pak of het gelal van de Johan naast me. Ik koos voor de lal.

“Ze heeft vast ook goede kanten gehad ? “, informeerde ik voorzichtig. “Ja hoor, onder haar kleren. Lang geleden, een Goddelijk lijf”. Opnieuw het hoestritueel. “Maar dat wist ze zelf ook en dan heb je als vent een probleem”.

Hij legde beide armen op de bar en liet zijn hoofd leunen. “Toch heb ik het gered om de concurrentie uit haar buurt te houden”.
Ik voelde nu toch wel enig medelijden opborrelen. Zijn hele leven bezig geweest om zijn mooie “wijf” in de wei te houden en dan nu overleden.

“Heeft u ook kinderen ?”, informeerde ik. Hij knikte. “Ja, één woont samen in Friesland met een strontboer en de ander in Australië. Is met zo’n kangoeroe getrouwd”. Hij lachte opnieuw en bleef bijna in de slijmprop hangen want zijn glas was leeg. Ik keek naar de barman. “Doe maar snel een biertje”, riep ik, wijzend op mijn buurman. “Amsterdammertje”.

“Toch wel triest voor u”, hoorde ik mezelf zeggen. “Ik heb mijn vrouw over een kwartiertje weer hier voor me staan maar u…”. De man richtte zich op, pakte het volle glas bier aan en nam een slok. “Over drie weken staat mijn kreng ook weer voor me, hoor”, grinnikte hij. “Proost”. Hij hief wederom het glas.  

Hij moest nu echt dronken zijn, bedacht ik mij want ik wist zeker dat een urn met asresten eerst na drie maanden beschikbaar kon zijn.
“Is ze  gecremeerd ?”, vroeg ik voorzichtig.  

Toen bulderde hij het uit, raakte in een enorme hoestbui en spoelde de opgehoeste longblazen in één teug weg. “Gecremeerd ? Hahaha, misschien door de hitte ! Hahaha, geweldig dit. Hoezo gecremeerd meneer, ze zit bij mijn dochter in Sydney en staat over drie weken gewoon weer met beide benen en chagrijnige bek op Schiphol”.


Bart     

Powered by WPeMatico

Share

Related Post

Leave a comment

Close
Please support the site
By clicking any of these buttons you help our site to get better