‘Is deze plek nog vrij?’, vroeg hij.
Ik keek wat overdreven naar de ruimte naast mij op het bankje en stelde vast dat er niemand zat. Ik zei het tegen hem.
‘Er zit niemand, dus volgens mij kunt u er zonder zorgen landen.’
‘Fijn’, zei hij. Hij knoopte zijn jas los en sloeg hem iets open zodat er ruimte ontstond om zijn best wel forse omvang gemakkelijk en vrij te kunnen laten zakken.

‘Ja, tegenwoordig vraag ik het altijd maar even. Er zijn van die mensen die liever niemand naast zich hebben. Vandaar.’
‘O’, zei ik ietwat verbaasd.
‘Ja, vooral als het gaat om mensen zoals ik. Ik ben behoorlijk dik en men vindt dat blijkbaar niet prettig.’
‘Wel, ik heb er geen last van hoor’, zei ik. ‘En bovendien: als iemand naast mij wil gaan zitten, moet hij dat vooral doen. Dik of dun. Maakt niet uit.’
‘Dan hoort u tot de positieve uitzonderingen meneer’, vertrouwde hij mij toe.
‘Ik zal het eens omdraaien, ik vind het een hele eer dat er iemand naast mij wil gaan zitten’, lachte ik.
‘Ja, zo kun je het natuurlijk ook bekijken. Maar ik denk niet dat er ook maar één iemand daarover zou twijfelen.’
‘Nou’, zei ik, ‘daar zou ik maar niet zo zeker van zijn.’

Ik had blijkbaar zijn nieuwsgierigheid gewekt. ‘Vertel?’, nodigde hij mij uit.
‘Kinderen’, zei ik. ‘Die willen niet zo graag naast mij zitten.’
‘O, waarom niet? Dat kan ik mij toch niets bij voorstellen.’
‘U bent ook geen kind.’
‘Nee, dat klopt, maar wat is dan de reden?’
‘Ik kan blijkbaar wat nors kijken, en dat stoot af.’

Hij keek me van de zijkant aan. ‘Nou, ik kan weinig afstootverschijnselen ontdekken’, lachte hij.
‘Toch heb ik dat. Als ik standaard kijk, dan trekt mijn onderlip iets naar onderen waardoor mijn plooien dieper schijnen te worden en de hele handel in de nors-stand schuift.’
‘Doe eens?’, vroeg hij. Ik zette mijn “normale” gezicht op en keek hem aan.
‘Ja, als ik er zo naar kijk dan kan ik mij voorstellen dat het er voor kinderen wat nors uitziet.’
‘Dat bedoel ik.’
‘Maar goed, dat heb ik in feite ook. Mijn omvang nodigt ook niet echt uit.’
‘Hm, ik denk dat het gezelligheid uitstraalt’, zei ik.
‘Nou, dan zou ik maar eens met mijn echtgenote praten.’ Hij schaterde het uit.

Er kwam nu een man met een wandelwagentje voorbij. Hij stopte even, twijfelde maar liep toen toch naar “ons” bankje.
‘Is deze plek nog vrij?’
‘Ja hoor’, zei de man naast mij voordat ik mijn standaardgrapje kon herhalen.
‘Mooi, heel even zitten. Het is best een eind zeulen met zo’n wandelwagen van de Huet naar de stad. Of niet boefje.’
Hij had het tegen een jongetje wat in het wandelwagentje zat en ons zo vanonder de overkapping aankeek.
De vader schoof iets naar voren en drukte de kap naar beneden.
‘Zo, nu kan Bertje ons allemaal goed zien, hè Bertje.’ Hij aaide hem over zijn bolletje.
Bertje keek en keek en keek… en toen zag ik het gebeuren. Het lipje begon wat te pruilen en voordat de vader ook maar iets kon zeggen, ging het mondje open en begon Bertje enorm te huilen.
Zijn vader boog meteen naar voren en haalde hem uit het wagentje. Het hielp niet. Sterker nog: hij begon nu ook te krijsen.

‘Ik geloof dat Bertje het niet zo naar zijn zin heeft’, grapte mijn buurman. ‘Bertje, wat is er jongetje’, probeerde hij. Ook ik boog naar voren om naar het manneke te kijken. Het was alsof er een gaspedaal werd ingetrapt.
‘Ik geloof dat ik maar verder ga. Dit komt niet goed’, zei de vader ietwat nerveus. Hij stond op, drukte Bertje terug in de wagen, knikte een keer, lachte als de bekende boer en vervolgde zijn weg.
Tien meter uit de kust werd Bertje stil.

Wij keken elkaar aan.
‘Tja’, zei ik.
‘Tja’, zei de man.

‘U heeft dat niet met anderen? vrouwen bijvoorbeeld?’, vroeg hij met een lach.
Ik dacht even na.

‘Nou, nu u dat zo zegt…. toen ik mijn vrouw vanochtend in bed aankeek, was het net of ze in een enorme huilbui ging uitbarsten. Ik dacht nog dat het kwam doordat ze in de spiegel keek. Maar ik kom nu toch echt aan het twijfelen…’

Bart

Powered by WPeMatico

Share

Related Post

Leave a comment

Close
Please support the site
By clicking any of these buttons you help our site to get better