Ik fietste in de straffe wind langs de oude ijssel en moest even van de fiets vanwege een flinke niesbui. Dat heb ik de laatste tijd wel vaker. Mijn echtgenote heeft mij al eens geprobeerd uit te leggen dat zo’n niesbui niet heel erg normaal is en dat ik er eigenlijk iets mee zou moeten doen in de richting van de medische wetenschap.

Ik vond dat onzin. Niezen doe je vanwege een dingetje in je neus. En dat moet eruit en daarom nies je. Ik heb het ook tegen haar gezegd, dat het eigenlijk alleen maar om het dingetje ging. ‘Misschien een keertje vaker stofzuigen?’, had ik voorgesteld. Ze was behoorlijk gepikeerd geraakt maar het doktersadvies heb ik sindsdien niet meer vernomen.

Een in het riet verscholen visser keek gestoord op.

‘Willen ze een beetje bijten?’ Ik lanceerde uit nieuwsgierigheid de standaard-vissersvraag. Onderhand poetste ik een flinke druppel van mijn neus.

‘Nee’, antwoordde hij nors.

Hij tuurde weer geconcentreerd naar zijn dobbertje wat ergens tussen de plukken schuim op het ontstuimig klotsende water heen en weer moest schommelen.

‘Waar vis je op?’
‘Op vis’.
‘Wat voor vis?’
‘Tonijn’.

Ik had het al door, hij had waarschijnlijk nog niks gevangen en was behoorlijk chagerijnig.

‘Vis je vaker hier?’
‘Ja’.
‘En dan bijten ze wel?’
‘Ja’.
‘En wat vang je dan?’.
‘Vis’.

Ik kreeg er geen fatsoenlijk antwoord uit. Hij bleef stoïcijns naar zijn dobber staren die ook ik nu ontdekte: een klein rood puntje aan het eind van een stokje wat tezamen met een stuk kurk zorgde dat hij niet meteen onder zou gaan.

Ik zette mijn fiets op de standaard en liep een eindje over het met gras begroeide talud. Daarna zakte ik vanwege mijn ietwat stramme spieren voorzichtig op mijn hurken.

Hij keek weer op maar zei niets.
Stil keken we naar het rusteloze dobbertje.

‘Vroeger heb ik ook veel gevist. Op karper. Uren heb ik aan de waterkant doorgebracht. Totdat ik een vrouw aan de haak sloeg die zo tegenspartelde dat ik besloot de hele viskraam aan de wilgen te hangen’.

Hij bleef onbeweeglijk zitten en hield zijn kaken stevig op elkaar.

‘Je kunt je dobber moeilijk zien zo tussen die schuimkoppen’, zei ik.
Geen reactie.

‘Vroeger deden we er een alluminium blikje aan. Die ging dan dansen als je beet had’.
geen reactie.

‘Neem je ze mee naar huis als je wat vangt?’, informeerde ik.
Geen reactie.

‘Een lekkere tonijn is natuurlijk nooit weg’, deed ik grappig.
Geen reactie.

Waarschijnlijk stond zijn vrouw hem met een koekepan in de aanslag op te wachten. In geval hij wat had gevangen kon ze meteen aan de slag. In het andere geval kon ze het als wapen gebruiken om hem een flinke aframmeling te geven. In gedachten zag ik het voor mij.

‘Heb je voer in het water gegooid?’
Geen reactie.

‘Dat deden wij vroeger altijd. Daar kwamen ze met bosjes tegelijk op af. Hengeltje erbij en hup, vis aan de haak’.
Geen reactie.

Ik kreeg het een beetje koud en pijnlijk knieën. Voorzichtig stond ik op.

Op dat moment verdween het dobbertje spontaan onder water. De man gaf een korte ruk waarna hij het spul naar binnen trok. Er werd nu een klein voorntje zichtbaar wat hevig heen en weer spartelde.

‘Nou, je hebt in ieder geval iets gevangen. Gooi je hem terug?’.
Geen reactie.

Hij haalde hem voorzichtig van het haakje, trok een leefnet uit het water en gooide hem er voorzichtig in.

Ik was er wel klaar mee en liep terug naar mijn fiets waar ik, voordat ik kon opstappen, opnieuw in een enorme niesstorm belandde.

De visser keek me geirriteerd aan. Zijn blik sprak boekdelen.
Ik glimlachte.

‘Het is maar een dingetje in mijn neus. Die moet er even uit’, zei ik.
geen reactie.

In één keer begreep ik de echte betekenis van “Visserslatijn”

Ik stapte op en reed met de wind op de boeg naar huis.

Bart

Copyright Brompot augustus 2017

Powered by WPeMatico

Share

Related Post

Leave a comment

Close
Please support the site
By clicking any of these buttons you help our site to get better