‘Kan ik u helpen ?’, vroeg de kerstbomen-verkoper. Hij stond in een groene kiel en bruine ribbroek aan de rand van het veldje zijn potentiele klanten op te wachten. Ter bescherming van de kou droeg hij een Reinier Papingmuts. Zo’n “negentiendrieenzestig” mutsje met over het midden van die rode en witte banen.

Aan zijn dikke jeneverneus hing een snotdruppel die hij vol enthousiasme naar binnen probeerde te snuiven. Tevergeefs. De rug van zijn gehandschoende hand moest eraan te pas komen om hem terug te duwen. Als resultaat trok hij een lange sliert.
Een hernieuwde veeg maakte het allemaal nog erger waarna hij uiteindelijk een knalrode en schijnbaar kletsnatte zakdoek uit zijn zak trok en de boel leeg snoot. Ondertussen bleef hij mij maar aankijken en wachtte op een antwoord op zijn gestelde vraag: of hij mij kon helpen.

‘Ik zoek een mooie kerstboom.’
‘Ik heb alleen maar mooie bomen meneer. Met of zonder?’ Ik keek hem aan. ‘Kluit’, verduidelijkte hij.
‘O ja, natuurlijk. Tja, wat is handig?’
‘Nou, met kluit is handig als u hem tot Pasen wilt laten staan.’ 
‘Hm, tot Pasen? Nee, alsjeblieft zeg, begin Januari is het wel klaar.’ Ik moest er niet aan denken.
De snotterige neus snotterde door. ‘Ik heb ze mét kluit en emmer, zonder kluit mét of zonder kruis of mét kluit en dan zonder emmer. Ik heb blauwsparren, nordmannen, fijnsparren. Ze variëren in prijs van een tientje tot vijftig euro’s. Maar dan heb je wel een echte boom, met kluit, met emmer en de garantie dat ie zeker tot eind Januari blijft staan en daarna kan hij nog verder in de tuin. Moet je hem niet boven een rioolbuis planten want dan heb je binnen drie jaar verstoppingen want die krengen schieten zo ongevraagd de rioolbuis binnen.’ 

De neusdruppel maakte een wedergeboorte mee. Hij veegde hem af met van die half vingerloze handschoenen met ingebreid motief waar mijn oma vroeger een compleet servies van in de kast had staan.
‘En, wat gaan we nu doen ?’, vroeg hij ongeduldig. 
‘Ik weet het nog niet’, zei ik besluiteloos.
‘Met kluit of zonder kluit?’ 
‘Met?’, probeerde ik.
‘Oké, in een emmer of zonder?’
‘In.’
‘Blauwspar, Nordmann of fijnspar?’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Waar staan ze?’

Hij zwaaide met zijn arm, ‘overal.’
‘Wat is de duurste?’.
‘De blauwspar. U mag hem voor drie tientjes hebben.’
‘Drie tientjes?’, vroeg ik vol ongeloof. ‘Drie tientjes voor een boom die je na twee weken bij de vuilins zet?’ Hij liep hoofdschuddend naar de hoek van zijn kampement waar de bomen netjes op een rijtje stonden te wachten op adoptie. Ik volgde hem.
‘Blauwsparren, in emmer, mét kluit voor drie tientjes.’ Hij pakte de top van een boom en trok hem een meter naar voren.
‘Lijkt hij wat?’, vroeg hij vol ongeduld. De druppel kwam weer opzetten. 
Ik bekeek hem van een afstandje, liep er toen omheen, trok wat aan de takken en nam met enige tegenzin een besluit. 

Toen hij mij na het afrekenen hielp de boom achterin mijn auto te proppen, drupte er nog een laatste druppel als kers op de lading aardetaart die als toetje uit de emmer was gedonderd. Tot overmaat van ramp begonnen vanwege een kerstboomallergietje mijn handen te jeuken direct gevolgd door de absolute klap op de spreekwoordelijke vuurpijl: uit de luidsprekers weerklonk Willeke Alberti met haar vertolking van het mierzoet kerstliedje “Oh Denneboom, o denneboom, wat zijn je takken wonderschoon”. 
‘Fijne kerst’, riep hij terwijl hij zijn neus afveegde.

Daar moest ik met de boom in de achterbak eerst nog maar eens flink over nadenken.

Bart

Powered by WPeMatico

Share

Related Post

Leave a comment

Close
Please support the site
By clicking any of these buttons you help our site to get better