Hij zat naast me op een bank in de stad. Met zijn onderarmen steunend en leunend op zijn bovenbenen, hield hij met zijn handen een telefoon omklemd van waaruit twee touwtjes staken die naar zijn oren leiden om ergens in zijn gehoorgang te eindigden. Tenminste, dat vermoeden had ik. Meer kon ik ook niet zien vanwege een capuchon die half over zijn hoofd was getrokken en zo het uitzicht belemmerde.

Er galmde wat gekras uit zijn linkeroor, hij zat rechts naast mij, en waarschijnlijk kraste ook zijn rechteroor. Maar dat kon ik niet goed vaststellen want aan die kant zat een meisje in identieke houding en ook voorzien van touwtjes. Die van haar waren wit, die van hem rood. Mogelijk duidde dat kleurverschil op het merk telefoon waarbij ik niet aan de indruk kon ontkomen dat die van haar heel duur was en die van hem goedkoop.

Goedkoop of niet: met zijn duimen schoof hij met hoge snelheid over het scherm. Ik had het idee dat hij een belangrijk tekstje schreef en wat ongetwijfeld de ether ingeslingerd zou gaan worden op weg naar een eindbestemming.

Ook zijn buurvrouw was aan het typen. Af en toe kwam ze omhoog en drukte, al wijzend op het scherm, het apparaat onder zijn neus. Hij knikte dan bijna onzichtbaar maar ging gewoon verder.

Ik vond dat ik er een mening over moest hebben. Over de tegenwoordige puberjeugd die zich alleen nog maar bezig hield met telefoons en waarbij de rest van het leven slechts bestond uit een virtuele beleving. Van enig initiatief of creativiteit was tegenwoordig blijkbaar geen sprake meer.

Hoe anders verliep mijn pubertijd. Ik sleutelde aan brommers, werkte ik in mijn vrije tijd bij een fietsenmaker en sjouwde achter de meiden aan. Daarnaast zat je op school of maakte je huiswerk. Een telefoon hing thuis aan de muur en daar kon je mee bellen. Niet schrijven. En in de stad hangen ? Geen tijd.

Ik bekeek het setje nog eens van opzij. Het restje zichtbaar hoofd bij hem was kaal en er hing een stuk glimmend prikkeldraad uit zijn wenkbrauw. Zij had peenrood haar en een veligheidsspeld in haar neus. Blijkbaar zat er ergens een steekje los, bedacht ik mij zo.

Plotseling kwam er actie. Hij trok de touwtjes uit zijn oren, de capuchon ging af en stond op. Zij trok nu ook de kurken uit haar hoofd en kwam eveneens overeind. Hij pakte ondertussen zijn rugtas en trok er zo’n grijs-witte Arafat-doek uit.

‘Ik moet naar huis Els’, zei hij. ‘Mam wil een zuurkoolschotel maken en vraagt of ik even een boodschap wil scoren’.
‘Hm, lekker, heb ik ook wel trek in. Denk je dat ik mee mag eten ?’, vroeg ze.
‘Natuurlijk wel. Zal ik mam vragen ?’
‘Ja, doe maar, dan bel ik mijn moeder’.

Ze zakten weer terug naast mij op de bank en belden. Er ontstond een kortdurende en niet te volgen kakafonie. Even daarna was het klaar. Hij drukte nog wat op een nekpuist met-gele-punt, stopte toen zijn telefoon in zijn tas en stond op. Zij volgde zijn voorbeeld.

‘Ma vond het goed’, zei ze.
‘Mijn ma ook’, bromde hij terwijl hij de Arafat om zijn nek trok.
‘Oké ik wil nog wel even een bloemetje voor je moeder scoren in de Waterstraat. Voor het eten en zo’, zei ze.

Hij sloeg een arm om haar heen, drukte een kus op haar mond en fluisterde wat in haar oor waarna ze begon te giechelen en in een fractie van een seconde naar mij keek.
Nadat hij het hengsel van zijn rugtas over zijn schouder had geslagen, lieten ze zich omarmd opslokken door de voorbijschuivende massa.

“Times they are a changing”, zong Bob Dylan vijftig jaar geleden. Tijden veranderen.
Tja, ik moest in dat kader vooral even nadenken over dat bloemetje. Dat kwam in mijn tijd echt niet in ons op.

Bart

Copyright Brompot februari 2017

Powered by WPeMatico

Share

Related Post

Leave a comment

Close
Please support the site
By clicking any of these buttons you help our site to get better