Hij zat ietwat onderuitgezakt aan een terrastafeltje aan de rand van het Simonsplein. En ik zat aan een tafeltje naast hem. Het betrof een militair. Tenminste, hij had zo’n camouflagepakje aan waarmee je normaal gesproken ergens tussen de bladeren in het bos zou moeten liggen. Maar nu blijkbaar even niet.

Hij keek wat voor zich uit terwijl hij onderhand aan een strootje trok wat uit zijn mond stak. De rook kringelde driftig in het rond en zoals dat dan gaat: de slierten trekken altijd naar degene die niet rookt. Ik moest dus licht hoesten en keek of er elders nog een plek te vinden was. Blijkbaar viel mijn zoektocht hem op.

‘Heeft u last van de rook ?’, informeerde hij.
‘Wat zegt u ?’, vroeg ik. Ik had hem niet verstaan.
‘Of u last heeft van mijn sigaret’. Hij wees naar het nog niet opgerookte deel.

Ik had het gevoel dat hij het over zijn sigaret had, maar helemaal verstaan deed ik hem niet. Het was overduidelijk dat het geen achterhoeker betrof. Hier zat iemand in vol ornaat van over de grote rivieren en naar ik vermoedde een Limburger.

‘Ik rook niet, vandaar’, antwoordde ik op goed geluk.
Hij knikte en drukte het peukje uit.
‘U komt hier niet vandaan ?’, informeerde ik.
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, Limburg’.
‘Dat dacht ik al’, zei ik.

Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik niet veel met Limburgers heb. Ik kan het niet goed onderbouwen, maar op de één of andere manier bekruipt mij altijd het gevoel dat het onverstaanbare feestnummers zijn die het leven niet al te serieus nemen en in ontwikkeling wat achter lopen.

Uiteraard is dat klinkklare onzin want de Limburgers die ik ken, zijn gewoon hardwerkende Nederlanders waar helemaal niets mis mee is.

Misschien heeft het te maken met het beeld wat de vele televisieseries over dit stukje land bij mij hebben opgeroepen. Series zoals bijvoorbeeld “een dagboek van een herdershond” waarin ene kapelaan Odekerke te maken kreeg met een pastoor die het binnen de gemeenschap voor het zeggen had en de rest van de bevolking dom en naïef hield.

Bij mij is waarschijnlijk daardoor het “Limburgs” beeld blijven hangen van een op zwaar katholieke leest geschoeide gemeenschap waar vooral de drie letters “K” de boventoon voerden. “Kut, Kerk en Kapitaal”.

Vooral de rol van meneer pastoor was er daarbij één van verregaande inmenging en bemoeienis in het leven van de gemiddelde parochiaan.

Zo heb ik ooit gehoord dat de eminentie zelfs een boekje bijhield met datums waarop de diverse vrouwelijke inwoners van zijn parochie hun eisprong beleefden waarna hij diezelfde avond nog even langs kwam wippen om pa en moe onder het genot van een glaasje pleegzuster-bloedwijn “gezellig” in te stoppen.

Zoals gezegd was mijn vooroordeel nergens op gebaseerd en om dat nogmaals voor mijzelf te bewijzen, knoopte ik een geanimeerd gesprekje aan met deze zuiderling. Ik kon hem weliswaar moeilijk verstaan maar ik zocht de oorzaak daarvan als eerste bij mijzelf: grijze doofheid.

Zo vroeg ik hem wat hij in onze stad kwam doen waarop hij wist te melden dat hij zijn luitenant bij zijn vriendin had afgezet om hem over een uurtje of twee weer op te halen. Hij had nu even tijd voor een toeristisch bezoekje aan de stad waar hij in het verleden al eens met MVV, zijn voetbalclub, was geweest.

En natuurlijk, we hadden het over zijn opa die eerst in de mijnen had gewerkt en daarna Dafjes met het “pientere pookje” in elkaar had gezet. Over zijn vader die bij de brouwerij werkte en uiteraard over hemzelf die zijn school niet had afgemaakt en dan maar min of meer noodgedwongen voor een legercarriere had gekozen.

Het werd best gezellig en mijn vooroordeel ebte snel weg. Tot zelfs aan het randje van het putje toe. Tot aan het randje, want toen ik hem vroeg waar in Limburg hij was geboren, raakte ik van zijn antwoord onbewust toch weer in een onbegrijpelijke twijfel.

Meneer kwam uit Simpelveld.

Bart

Copyright Brompot Maart 2017

Powered by WPeMatico

Share

Related Post

Leave a comment

Close
Please support the site
By clicking any of these buttons you help our site to get better